Wetgeving en Verzoeking
door
Freek Stegehuis
Wetgeving en Verzoeking
De oudst gevonden en de basis van onze wetgeving is gegrond op bijbelse teksten, waaronder *a de tien geboden, Vele gaan vooraf met:”Gij zult”, waarin zonder meer de plicht tot uitvoering zit opgesloten. Zij geven de norm aan waarnaar geleefd moet worden, het zijn verordeningen, is wetgeving. Elders vinden we *b De Here God zult gij niet verzoeken. Wel één van de moeilijkste en misschien het minst begrepen gebod. Want als voetballers van wederzijdse elftallen kruisjes slaan en verheven naar boven kijken, om hun eerzucht met goddelijke steun te verwerven, dan kun je je afvragen bij wie deze steun moet liggen. Nog nooit heeft de paus zijn schaapjes daarvoor beticht en kun je je afvragen of hij wel de ware zin van dit gebod onderkent.
Ook in het *c Onze Vader vinden wij:”En leidt ons niet in verzoeking”. Heel vreemd dat het ons verboden wordt en wij moeten bidden, opdat hij het niet doet. Maar ja, de boom in het paradijs geeft duidelijk aan dat het wel gebeurt.
Wetgeving en verzoeking hebben beide gemeen, dat er verbod wordt opgelegd om een bepaalde handeling niet uit te voeren of een gebod deze wel uit te voeren.
De Wetgeving
De wetgeving vaardigt geboden en verboden uit die de gemeenschap te goede komen. Zij verplicht je iets wel te doen of niet te doen. Stoplichten bepalen dat je bij rood licht moet stoppen en bij groen licht niet door mag rijden, maar door moet rijden. Dit verbod bevordert de verkeersdoorstroom. Zo levert de wet door verbod en gebod de wellevendheid en veiligheid.
De Verzoeking
De verzoeking is een gebod met verleiding en vaardigt uit om iets niet te doen op straffe van… Als bij een belust kind een open doos met koekjes en snoep met opgeheven vinger wordt neergezet, dan weet het kind dat er niet gepakt mag worden. De innerlijke begeerte dwingt het kind om het toch te doen. Dat is een verzoeking en is het negeren van dit onbillijke
verbod geen overtreding. Volgens de wet is dat zelfs strafbaar, want het is aanleiding geven tot overtreding.
Het Paradijs
Als er dan in het paradijs een boom staat, *die begerig is en een lust voor de ogen, dan is dat verbod een verzoeking. Het verbod op zichzelf impliceert, dat er kennis is van gehoorzaamheid. Dat is dan de boom van kennis van goed en kwaad. Goed is dan gehoorzaamheid en kwaad ongehoorzaamheid. Als er dan gezegd wordt:”van deze boom zult gij niet eten”, Dan is die boom overbodig, want die kennis is er op het moment van het verbod. Bij het eten ontstaat er dan ook geen kennis, zij zien alleen dat *zij naakt zijn.
De Duivel
De duivel komt in de vorm van een slang en zegt *dat het goed is van die boom te eten. Dan weten we meteen dat het kwaad al bestond. Er was al een rampspoed geschied in de hemelen en wordt nu voortgezet op aarde, Lees slechts de zin: *De aarde nu was/werd woest en ledig.
Ook mag er op gewezen worden dat de slang geen stembanden heeft en geen geluid kan maken, zoals blaffen of loeien. Hij kan alleen maar sissen door, zoals wij dat ook kunnen, met de tong tussen de tanden te blazen. Het lijkt iets op de sprookjes van Moeder de Gans. De buik van de wolf wordt opengesneden en komt Roodkapje er ongeschonden uit. De wolf echter kan haar niet heel inslikken maar verscheurt haar in stukken om in te slikken.
De oorzaak van de overtreding ligt dan niet bij de duivel, die is alleen de aanzetter, maar ligt bij de gebieder. De boom was begerig om te zien. Dwz mooier dan de andere bomen. Ergo aanleiding tot overtreding, overeenkomstig de open snoeptrommel.
Naakt
Dan worden zij gewaar dat *zij naakt zijn en rijgen vijgebladeren aaneen. Dat moet wel, want Hunkermöller bestond nog niet. Als je altijd bloot rondloopt kan je niet naakt zijn. Naakt ben je pas als je aangekleed bent en de vijgebladeren of kleren uitdoet. Niets is natuurlijker dan zonder kleren, want zo wordt je geboren. Er wordt ook niet gezegd dat een dier naakt is. Vele dieren zijn behaard, maar hun geslachtsdelen zijn onbehaard en daardoor duidelijk waarneembaar. Je ziet zo of het een reu of een teef is, een stier of een koe.
Aangekleed zijn we onnatuurlijk bezig, want daardoor ontstaat de naaktheid. De aankleding bedekt zodoende niet de zonde, maar veroorzaakt de zonde. Het wekt de begeerte, om te zien of we man of vrouw zijn. Aan het gezicht en de contouren nemen we waar van welk geslacht we zijn en dat wekt de zucht tot verdere waarneming van de bedekte delen en bevordert de lust.
De Geslachtsdaad
Er is een duidelijk waarneembaar verschil van geslachtelijke activiteit bij de mens en het dier. De dieren, dan houden we het bij in het wild levende dieren, want gedomesticeerde dieren zijn net als mensen afgestompt en beleven natuurlijke omstandigheden maar matig. De seksuele drang bij dieren is seizoen gebonden. Zij zijn loops, krols, tochtig enzovoort. Dat ligt bij ieder diersoort anders en is afhankelijk van de draagtijd. Zij werpen hun jongen in het meest gunstige jaargetijde om voedsel te vinden. Dus ligt hun paring in dat jaargetijde minus de draagtijd. Zij hebben alleen dan de drang tot paring. In gemengd groepsverband gebeurt er verder niets. Veelal zonderen mannetjes zich af en zoeken de groep weer op als de vrouwtjes vruchtbaar zijn.
Bij de mens ligt dat anders. De mens is niet seizoen gebonden en heeft een maandelijkse vruchtbaarheidscyclus. De mens heeft ook niet die behoefte aan voortplanting, maar veel meer de zucht van seksuele bevrediging. Door de herinnering aan voorgaande belevenis vloeit deze zucht daaruit voort. Dit is een ervaring die het dier niet kent. Daarom kan een dier niet zondigen. De lust is bij de mens altijd aanwezig en voortplanting wordt zoveel mogelijk vermeden. De laatste eeuw is er veel veranderd. Eerst door het condoom en later door de pil. In het begin van de vorige eeuw en de tijden daarvoor bestond de term:”Voor het zingen de kerk uit”. Daarna ontstond de kennis over de vruchtbaarheidscyclus en verschenen er boeken, hoe berekend kon worden, wanneer de vrouw vruchtbaar is. Er werd toen gesproken over “Onthouding”. Die onthouding betreft, de geslachtsdaad te ervaren als de vrouw niet vruchtbaar is. De pil sluit de vruchtbaarheidscyclus geheel uit. Het doel van de schepping: “Gaat heen en vermenigvuldigt U”, wordt geheel teniet gedaan.
De Zonde
God zegt:*“Want ten dage dat gij daarvan eet zult gij voorzeker sterven”. Dit op zich zelf is al een vreemd verhaal, want de dood bestaat nog niet. Hoe moeten zij dan weten wat sterven is? Satan zegt:*”Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, kennende goed en kwaad.
De mens ziet na zijn daad dat hij/zij naakt zijn en zich moeten bedekken. Voor wie? Zij zijn de enige twee mensen. Als zij zich willen vermenigvuldigen, dan moet toch dat vijgeblaadje af.
Er zit toch wel iets absurd in deze gehele tragedie. Allereerst zijn zij geschapen met de zege van: “Gaat heen en vermenigvuldig u”. Dan zien ze als volmaakt mens (daar mag je toch wel een zekere intelligentie van verwachten), niet dat zij verschillende geslachtsdelen hebben. Zelfs een muis weet dat. Pas bij de overtreding met de dood ten gevolge kunnen zij de zege van vermenigvuldiging volbrengen. Wat een zege! Dus als zij hadden gehoorzaamd hadden zij met zijn tweeën het eeuwige leven gehad. In dat eeuwige leven ben je met zijn tweeën wel gauw uitgepraat, Maar hoe dan ook de teksten zijn niet met elkaar in overeenstemming.
De Dood
Zelfs hier blijkt de dood de basis van het leven te zijn. Zonder de overtreding was er geen voortplanting geweest. Wat is de dood dan en wie betreft het? Volgens de tekst weten we waarom de mens sterft. Om ons heen echter zien we, dat niet alleen wij, maar alles wat leeft om ons heen ook sterft. Waarom sterft dat alles, want nergens we lezen, dat ook zij een keuze hadden. Of is de dood toch een schepping?
We kunnen ons dus afvragen: “Hoe zit dat?” De schepper kan deze kortzichtigheid niet toegerekend worden. Als het totale universum een schepping is, dan is dat zo’n vernuft dat het hierboven ontleedde gedeelte een onmogelijkheid is. Temeer omdat het in de hemelen met zijn duivel en boze engelen een chaos is en dat in het verdere verloop dat ook nog eens gebeurt op aarde met de mens. De vernuftige schepping van het universum en het falen van met hersens uitgeruste schepselen staat haaks op elkaar.
Beloften van Herstel
Dan volgen er lange verhalen van verbonden die gesloten worden om het verloren leven te herstellen. Die worden bezegeld met slachtoffers. Het zijn jonge beesten. Voor het leven zich in dit prille jong heeft kunnen ontwikkelen ligt het dood op het altaar. Erger nog het moet een gezond en ongeschonden dier zijn. Ook dat is tegennatuurlijk, want in de natuur is het de sterkste en gezondste, die zich staande weet te houden. Hoe wreed het ook klinkt, doordat de zwakkere het leven moet offeren blijft de natuur op het gezonde peil. Hieruit blijkt dat het natuurlijke offer van het zwakke en ongezonde dier zinvol is.
De Apostel Paulus
Uiteindelijk komt er na de vele millennia, in de eeuw des Heren een apostel die de *d eindbestemming verkondigt. Als het kwaad bestreden is wordt de dood teniet gedaan de heerschappij overgedragen en is God alles in allen. Volgens de grondtekst kan dat ook gelezen worden: God alles in alles, want er staat τα παντα. Dat is onzijdig meervoud en betekend alles.
Als de dood teniet gedaan wordt kan dat niet alleen gelden voor de mens. Zelfs niet alleen voor de gelovige mens, want zolang de zondaar dood is, blijft de dood bestaan en is dus niet overwonnen. Maar ook dieren zijn dood, zelfs de verscheurende predators. Ook bacterieën zijn leven. En wat gebeurt er als de kwaadaardige dodelijk ziekteverwekkende bevrijd worden van de dood? Alles is *geschapen naar hun aard, dus kunnen zij alleen maar naar hun aard dodelijk verscheurend zijn of ziekteverwekkend met de dood ten gevolge. Het blijkt dan dat de dood net als het leven een realiteit is. De dood voedt het nieuwe leven. Zolang er dood is kan er leven ontstaan en zich voortzetten met het gevolg dat het zwakke leven geofferd moet worden zodat het heersende leven gezond blijft.
Freek Stegehuis
Hilversum
2 augustus 2009
*Genesis hoofdst1,2,3
*a Exodus 20:1-7
*b Deuteronomium 6:16,17
*c Mattheus 6:9-15
*d I Corinthieërs 21-28