Levenssferen
door
Freek Stegehuis
Voorwoord
Woensdag 24 maart 2004 ben ik in het AMC geopereerd en twee omleidingen zijn er op de hartkransslagaderen geplaatst. Hierop volgden drie slapeloze tergend lange nachten. Ik heb die nachten draagbaar kunnen maken door mijn hersenpan aan het werk te zetten. Door de drugs die mij toegediend werden om de pijn te stillen was ik in een roes die werd gemengd met spookbeelden. Maar zag ik toch ook de realiteit.
Ik zag eerst een natte hondenneus voor me en toen een ree. Ik ging peinzen over de konsekwentie van die natte neuzen en had na die drie nachten een flink verhaal. Ik sloeg zo twee vliegen in een klap, want om dit op papier te zetten had ik in het verloop van mijn herstel in het ziekenhuis te Hilversum nodig. Daags voor mijn ontslag uit het ziekenhuis had ik het relaas op papier. Dus ik heb me niet hoeven te vervelen.
Levenssferen
Wandelend door de natuur komen we allerlei levensvormen tegen. Planten bomen en dieren. Zij hebben naar hun aard verschillende mogelijkheden om te voorzien in hun levensbehoefte. Van de dieren leven sommige eenzaam, zoals de vos en de eekhoorn. Andere in familieverband, het roedel, zoals reeën. In kuddeverband vallen we alweer terug op onze cultuur, want de wilde horden vinden in ons land geen ruimte meer. In het weiland en op de heide vinden we ze terug als schapen en runderen. De meute zoals wolven zijn er al lang niet meer. Vanzelfsprekend zijn er ook vogels, solitair of in groepen.
Behalve in paringstijd leven solitairen eenzaam. Andere zoals boven genoemde sociale banden, zijn zo omdat hun leefgedrag dan meer bescherming en veiligheid biedt. In de groep is een rang of pikorde, waardoor elk dier een zekere zelfstandigheid verwerft.
De sterkste verdraagt het minst en de zwakste heeft het meest te verduren. Hier ligt in principe ‘de reserve’ in de kudde om geslachtofferd te worden als dat nodig is. Het zijn allemaal wezens die stuk voor stuk vechten voor het leven, dat in stand te houden en te vermenigvuldigen. Niet ieder individu gelukt dit, omdat de sterkste de meeste mogelijkheden heeft afgedwongen.
De Hongersfeer
Ondanks zij eenzaam zijn of in een groep leven, zouden zij in staat zijn zich in deze vormen door het leven te worstelen? Zij allen leven in een wereld waar anderen op de loer liggen om hun honger te stillen. Andersom leven zij in die zelfde wereld ook om voedsel te zoeken en leven als herbivoor of zijn predator in een lagere orde.
Het is een bestaanssfeer, die in werkelijkheid een hongersfeer is. In deze hongersfeer onderscheiden we:
de herbivoor, de omnivoor, de carnivoor, de parasiet
Voedselafbraaksfeer
Omdat ieder organisme op zijn manier voedsel zoekt, uit de hongersfeer zich in vele vormen, waardoor het dier, maar ook de plant of boom een waarlijke levensgemeenschap wordt. Zij zijn niet in staat zelfstandig hun voedsel te verteren en/of op te bouwen. In de maag, maar vooral in de darmen leeft een flora die profiteert van het door hun verworven voedsel. Zo werken deze flora’s al rovend mee aan het katalisatieproces, de voedselafbraaksfeer, waarin zetmeel wordt omgezet tot suikers en cellulose tot verteerbare suikers.
Opruimsfeer
Dan kunnen we ons afvragen wat gebeurt er met de feces en de bladeren van bomen en ander afgestorven materiaal. Werd dat niet opgeruimd, zouden de grote hoeveelheid uitwerpselen en al het andere dode materiaal hen doen verstikken.
Maar ook huidschilfers en neusslijm moeten opgeruimd worden. Doordat dit opgeruimd wordt door saprofyten, worden zij gevrijwaard van verharding van snot en daaraan gepaarde verwondingen en ontstekingen. De opruimsfeer van de saprofyten.
Uitwisselsfeer
De laatste schijnbaar meest vriendelijke sfeer is de uitwisselsfeer. Het lijken allemaal strenge hokjes, maar neem ze niet te letterlijk op. Vooral de symbiont (samenlever), klinkt in deze harde wereld te vriendelijk. Een vorm kan zijn dat de ene partner vocht en mineralen neemt en de tegenpartner suikers en eiwitten neemt. De nadruk moet liggen op nemen.Er ontstaat bij het nemen een toevallige wederzijdse voedseluitwisseling. Een betere benaming zou zijn:’mutuaal voordeelparasitisme’. We houden op mutualisme.
Autotrofie
Een geheel aparte sfeer is de autotrofie. Dat is de plantenwereld, die in staat is zijn eigen bouwstenen te vormen met water en koolzuur. Door middel van zonneenergie en chlorofyl kunnen planten chemische bestanddelen zodanig afbreken en omzetten dat er suikers ontstaan. Hierbij komt zuurstof vrij, dat van groot belang is voor onze levensverrichtingen. Bij onze levensverrichtingen komt koolzuur vrij, waardoor er een evenwichtige gasuitwisseling ontstaat.
Nitrificatie
Organismen die veelal in de wortels knolletjes vormen, nitrificeren de suikers en ontstaan er uit de suikers eiwitten. Hier is weer een andere vorm van mutualisme. Deze organismen bestaan voornamelijk uit blauwwieren, straalbacteriën en bacteriën. De autotrofie en de nitrificatie zijn de primaire slachtoffers van de hongersfeer.
Maar zelfs planten hebben zich ontwikkeld tot parasieten. Zij leven op wortels van planten bremraap, aan de takken van bomen – vogellijm. En zijn er ware rovers, die zich ontwikkeld hebben om insecten te vangen en te verteren – zonnedauw, vetkruid.
De Diverse Levensvormen
Laten we eens nagaan wat voor levensvormen er zijn en hoe de onderlinge levensverhoudingen ( levenssferen) zijn:
Viroïden, Virussen, Bacteriën, Fungi, Blauwalgen, Groenalgen, Planten, Insecten, Dieren
Deze opsomming is niet geheel correct want verschillende groepen kunnen veel uitgebreider ingedeeld worden.
Al deze levensvormen hebben onderlinge betrekkingen. Dat kan zijn boosaardig of goedaardig en zelfs beide vormen in één. Een bonte wereld, die honger gedreven in de evolutie een gedaante hebben verkregen, die hun in staat stelt zich staande te houden.
Viroïden en virussen
Viroïden en virussen zijn buiten een lichaam chemische elementen die niet in staat zijn zichzelf te delen. Het is een pakket RNA, waarbij de viroïde geen eiwitomhulsel heeft en de virus wel. Zij komen tot chromosomendeling door in te breken in de celkern van ongeacht wat voor wezen. Zij zijn puur ziekteverwekkend en parasitair.
Bacterievirussen en plasmoden hebben niet alleen een vernietigende potentie, maar zijn ook in staat functieveranderingen aan te brengen bij bacteriën.
Bacteriën
Bacteriën kunnen ingedeeld worden in parasitaire kwaadaardige ziekteverwekkers en in saprofyten, goedaardige beschermers en opruimers. Zij zijn te vinden op alle open lichaamsdelen, zoals neus, oor, anus en genitaliën. Zij vormen daar flora’s die slijm snot en afgestorven lichaamscellen verteren. Ook vinden we ze als mutualen en zijn dan betrokken bij de voedselafbraak of de voedselopbouw in nitrificatie.
Fungi
Fungi zijn schimmels en paddestoelen. Zij zijn van microscopisch klein, ééncelligen, tot bijna 1meter grote omvang (reuzenzwam). Zij zijn in vele niet te noemen soorten in drie functies in te delen. Parasitair op bomen en planten, op tenen bij de mens op nagels (kalknagels) en badschimmel tussen de tenen. Overeenkomstige soorten kunnen de hoeven van dieren aantasten, de hoefrot. Schimmels kunnen heel vervelend zijn op de huid, maar ook in het lichaam op inwendige organen.
In de tweede functie zijn er de saprofyten. Dat zijn de opruimers. Zij zijn te vinden op de feces, met lange haren, als engelenhaar in de kerstboom. Cellulose en lignine in hout en blad worden omgezet in voor dieren verteerbare suikers, waardoor het toegankelijk wordt voor slakken, insecten en andere orden. Hier komen weer vogels op af, waardoor er een grotere levenssfeer ontstaat, dat biodiversiteit wordt genoemd. De letterzetter is een klein kevertje dat wel cellulose eet, maar dit alleen kan verteren omdat zijn darmflora hier mutuaal te hulp schiet.
Een derde functie zijn myccoryza, paddestoelen die galletjes veroorzaken op wortels van planten en bomen, waardoor zij wederzijds voedingsstoffen aan elkaar onttrekken. Deze groep wordt geplaatst onder de mutualen.
Algen
Algen zijn aan land vaak één cel groot, maar er zijn ook draadalgen. Zij groeien veel op bomen, waardoor de bast gevrijwaard wordt van zonnebrand. Zij kunnen echter ook parasitair worden op planten.
Op schimmels komen groen- en blauwalgen mutuaal voor in de vorm van korstmossen. Korstmossen zijn in ongekend veel vormen te vinden op heidezand, veen, rotsen, hout en bomen. Door hun zuren veroorzaken zij bodemstructuren en erosie van gesteente. In zee nemen we ze waar als zeewieren die in extreme gevallen wel vele meters lang kunnen worden.
Door algenbloei maken zij het leven in zoet water en zeeën onmogelijk.
Bomen en Kruiden
Bomen en kruiden zijn rijk bezet met allerlei organismen. Op de eik leven een kleine tachtig gallen, die soms in grote hoeveelheden aanwezig zijn. Het zijn vergroeisels van virussen tot insecten, die er parasitair op leven. Van top tot wortel zijn zij bezet met schimmels van allerlei aard. Ook in korstmossen staat zij niet op de laatste plaats,.
Rondom de wortels leeft een scala aan lagere organismen, die het blad de grond in trekken en daardoor de bodem luchten en die op hun beurt weer mollen aantrekken. Op de bladeren zijn vele soorten spinnen te vinden, die insecten vangen die in de eik hun voedsel vinden. En met een vergrootglas zien we op deze beestjes 1/2mm rode mijten.
Niet alleen op de bast maar ook onder bast leven houtboorders, die te herkennen zijn aan de perforaties. En wat te zeggen van de wintervlinderrups, die de bomen totaal ontbladeren.
Een rijke voedselbron voor velerlei vogels, die er zelfs nestelen, maar ook voor kleine zoogdieren zoals de spitsmuis. De eikels voeren eekhoorns en wilde zwijnen. Een boeiende levenssfeer, die niet alleen de eik omgeven. Iedere boom heeft zo zijn eigen belagers, verzorgers en gebruikers. Zo heeft alles zijn eigen levenssfeer.
Insecten
Insecten zijn goedaardige bevruchtingoverbrengers en kunnen ook belagers zijn. Maar belagers hebben ook hun belagers. Met een loep is goed te zien hoe ook zij belaagd worden. Ook zij beschikken over goede en kwaadaardige levenssferen. Op steek, zuigsnuiten en roltongetjes brengen zij schimmels en andere ziekteverwekkende organismen over, terwijl zij gelijktijdig van de nectar profiteren en bevruchting teweeg brengen. Reeds genoemd is de maagflora, waardoor houtwormen en aanverwante boorders en knagers cellulose kunnen omzetten in verteerbare suikers die deze mutualen hebben gekatalyseerd.
Voorts zijn er vele kwaadaardige parasieten. De mug zal zeker tot de verbeelding spreken. Zij steekt (het zijn alleen de bevruchte vrouwtjes) en brengt gifstof in, die nare bulten veroorzaakt. Tevens brengt zij met haar zuigsnuit malaria over en andere gevreesde ziekten.
Vlooien en luizen zijn door onze huidige hygiëne bijna onbekende begrippen geworden. Vroeger hebben zij ernstige ziekten overgebracht. In de dierenwereld is dat nog zo. Bij een pas dood vogeltje of eekhoorntje kun je de vlooien zien rondspringen, die daarop parasiteren.
Hogere dieren
Dan hebben we de hogere dieren. Bij het passeren van voorgaande levensvormen is verklaard hoe zij belaagd worden. Ook zij zoeken voedsel. Bij het opnemen van voedsel gaan zij door tot de honger gestild is. Dat houdt in dat zij meer moeten eten, dan het eigen gebruik, want de darmflora eist ook zijn voedsel. Deze flora sterft en zover het beest bestanddelen o.a. eiwitten en suikers van de afgestorven mutuaal kan gebruiken is dat weer voeding. Saprofyten ruimen de overgebleven resten op met als eindresultaat feces.
De beet van hogere dieren kan dodelijk zijn. Bij het falen zijn slachtoffer te doden is de verwonding al erg, maar de enzymen en ziektekiemen van het gebit kunnen dusdanig zijn dat het er uiteindelijk aan sterft of ernstig ziek wordt. Denk daarbij aan de vos die hondsdolheid kan veroorzaken. Meestal door verzwakking zal het beest ten prooi vallen aan een andere predator.
Slangen zoeken prooi die zij in hun geheel kunnen verorberen. Bij nood kunnen buitenproportionele wezens gebeten worden. Werkt hun gif vaak al dodelijk, dan kan, als dat niet het geval is de mondflora het dier uitschakelen.
Samenwerking kan er ook zijn, zoals bij de krokodil, waar vogels na zijn maaltijd, zich te goed doen aan de overgebleven resten tussen de tanden.
Oorsprong van de Voedingsfeer
Het is duidelijk dat de basis van het voortleven is gelegen in het eten van de levende vegeatie en van gedode prooien. Voor zover dat niet zo is, is het materiaal afgestorven leven. Alleen planten zij autotroof en kunnen uit anorganisch materiaal levende bouwstenen synthetiseren. Al het andere leven herbiforeert, predateert, parasiteert, mutualiseert of saprofeert. We kunnen dus vaststellen dat de basis van het leven is gelegen in de dood.
De oorsprong van het leven is nog steeds niet bekend. Er gaan allerlei indianenverhalen. Zo kan het door meteoren op aarde gekomen zijn. Waarom kan het op zo’n brokstuk wel ontstaan en niet op de veel grotere aarde? Ook modderpoelen waar de bliksem is ingeslagen is een veronderstelling. In India zijn geleerden die de modderpoelsynthese hebben geëxperimenteerd. Er zijn daar enkele eiwitachtige vormen in terug gevonden. Maar geen A-T, G-C vormen. Deze zijn de grondeiwitten van het leven.
Adenine – Thymine en Guanine- Cytocine, zijn van het huidige leven de basiselementen, die in pakketten, de genen de reeks van chromosomen vormen. Zij zijn de erfelijke bezitters van het individu. Groenalgen en blauwalgen en misschien nog primitiever liggen aan de basis van het huidige, overvloedige en vormenrijke leven.
Dit heeft geleid tot een enorme abundantie aan regeneratie. Een overvloed zo groot dat als er alleen beuken waren, in enkele jaren de gehele aarde stijfvol met beuken zou staan en zij zichzelf zouden verstikken.
Vandaar dat bovenbeschreven hongersysteem noodzakelijk is en de dood onvermijdelijk, zelfs een uiterste noodzaak is. Het leven bestaat uit elementen die organisch gevormd het leven voortbrengen en door het leven te doden (offergedachte) kan het leven voortbestaan.
De kans op voortbestaan is gebaseerd op overvloed. Meer voortbrengen dan opgegeten kan worden. Alles wordt gegeten van stuifmeel naar vrucht, tot volwassen exemplaar. De sterkste en de behendigste weet de dood tijdelijk te ontlopen, zodat steeds weer de gezondste overblijft.
De kans op voortbestaan ligt ook in de variatie van levensvormen. De wereld van heden ziet er totaal anders uit dan de fossiele wereld van voorheen. Variabiliteit kunnen we zelfs in het heden vaststellen. Broers en zusters vertonen familietrekken. Toch zijn zij unieke exemplaren. Zij kunnen nog zo op elkaar lijken er zijn altijd verschillen. Het komt zelfs voor dat er één uitzonderlijk is. Dit is al vast te stellen in dit levensmoment, dus zal er over 200 miljoen jaar geen enkele overeenkomst meer zijn.
Om ons heen zien we dat er telkens nieuwe ziekten ontstaan. Schijnbaar steeds vreselijker, dan voorheen. Hieruit blijkt, dat het leven nog steeds transmuteert. Het verklaart tevens de uitbundige variatie aan levenssferen.
De nieuwe verschijningsvormen geven de indruk, dat de niches nog niet allemaal bezet zijn. Tevens maken de fossielen bekend, dar er verdwijnt en er nieuwe plaatsen ontstaan. Het verdwijnen impliceert dat de wereld verandert. Er wordt heden geconstateerd, dat er in het verleden grote rampen zijn geweest. Die hebben geleid tot het verdwijnen van toen bestaand leven. Het secundaire gevolg is verandering door voortzetting.
De Mens en zijn Levenspatroon
De mens staat in dit geheel als absolute toppredator. Hij weet alles aan zich te onderwerpen door zijn intelligentie (Homo sapiens). Hij ziet kans ziekten en aandoeningen wetenschappelijk grotendeels te weren. Ook de voedselproductie weet hij naar zijn hand te zetten.
Aan zijn intelligentie is echter een ethiek gebonden. De sterkste worden ingezet voor onze verdediging. Daar vallen zonder dat zij zich kunnen voortplanten de meeste van. De zwakkeren daarentegen worden niet geslachtofferd. Veel meer, zij kunnen zich vermenigvuldigen. De medische wetenschap heeft de kennis en kunde de mens met minimale levenkans te behouden, die zich ook weer kunnen vermenigvuldigen.
De sociale omstandigheden beginnen het duidelijk te maken: Vergrijzing – komt in de natuur niet voor- en hogere ziektekosten. Sommige instellingen worden al niet meer betaalbaar genoemd. Het gaat er steeds meer op lijken, dat de mens door de wetenschap slachtoffer wordt van zijn eigen kennis. Verder wordt hier niet op ingegaan, want het draagt sporen van fascisme in zich. De natuur houdt zichzelf gezond en in stand zonder zwakkeren en ouderen.
Ook steeds weer engere ziekten, die snel elkaar opvolgen en zich nog sneller verbreiden door onze vervoertechniek, kunnen tot nog toe enigszins in de hand gehouden worden. Maar blijft, ondanks de toename van de wetenschap de steeds zwakker wordende mens daarmee in balans?
Sinds kort is bekend dat ziekten als de pest hele gemeenschappen elimineerden. Er bleven toch enkelen individuen over, die niet werden aangetast door een afwijkend DNA patroon. De kans op een eventuele rampzalige pandemie zou dan de mens op de been houden door een afwijkend DNA patroon.
Het is niet de bedoeling te kijken in een verschiet, dat wij zelf niet meemaken. Duidelijk is dat het leven uit anorganisch materiaal is ontstaan doordat moleculen zich zodanig samen stelden dat er een organiek ontstond, die het leven in zich draagt en kan vermeerderen. Het leven is gedoemd te sterven ten gunste van het voortbestaan van het leven. Het leven is ook niet stabiel, het is aan voortdurende verandering onderhevig.
We eindigen met de vraag: “Als de mens in aanmerking komt voor het eeuwige leven, welke mens is dat dan?” Het gaat hier om de oorspronkelijke Homoïde tot de Homo supersapiens.
Freek Stegehuis
Hilversum
13 april 2004
Gelezen Lectuur
Prof. J.D Fast Materie en Leven
W.P.M.Hoekstra Microbiologie
Alfred Kühn Inleiding tot de Erfelijksleer
Franklin.W Stahl Het Mechanisme van de Erfelijkheid
John.L.Jinks Extra Chromosale Erfelijkheid
Ernest Baldwin Vergelijkende Biochemie
W.M. Dokters van Leeuwen Gallenboek
Patrick Joly Paddenstoelen in Kleur
W.P Encyclopedie Van het Plantenrijk
J.Zahradnik Thiemes Insectengids
W.P Encyclopedie Van het Dierenrijk
Programma’s van Discovery
N.G